Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

Visie Cees van Bruchem over het Nieuw Gemengd Bedrijf , uitgesproken tijdens de informatie- en discussiebijeenkomst in Grubbenvorst 6-9-2007

Voorzitter, dames, heren,
In de aankondiging staat dat ik bij het LEI werk; dat klopt, maar het LEI heeft geen onderzoek gedaan naar dit project, dus valt er namens het LEI niet veel over te vertellen. Wat ik ga zeggen is dus mijn persoonlijke visie. U zult van mij niet verwachten dat ik binnen 8 minuten een integrale en uitgebalanceerde visie geef. Ik beschik daarvoor op verschillende onderdelen ook over onvoldoende informatie. Ik heb er ook niet erg veel tijd ingestopt. Ik heb namelijk vakantie. Dus volsta ik met een paar kanttekeningen.
Anders dan u misschien van een landbouweconoom zou verwachten, zal ik over de economie van dit project niet veel zeggen. Ik weet niet hoe de economische kant van dit project eruit ziet; dat zullen de betrokken ondernemers best grondig laten bekijken, en anders ligt het risico bij hen zelf. [ik weet niet in hoeverre dit project op een of andere manier gesteund wordt met subsidies; als het woord innovatie valt staat de overheid meestal vlot klaar met de geldbuidel, zelfs als de innovatie niet echt een verbetering is.]
In het algemeen leidt schaalvergroting tot kostprijsverlaging, maar boven een bepaald niveau wordt dat effect snel kleiner. Uit vergelijking van de bedrijven die het LEI volgt, blijkt dat er boven pakweg 600 zeugen, 4000 vleesvarkens of 100.000 kippen niet veel schaalvoordelen meer zijn, althans voor het gewone productieproces. Er zitten wel schaalvoordelen in de milieuvoorzieningen zoals luchtwassers en mestvergistingsinstallaties. Maar toch: in 2004 waren er in Nederland al 200 luchtwassers en in Duitsland werken al een paar duizend vergistingsinstallaties. En echt niet alleen op megabedrijven. Dus dat bedrijven van de schaal van het nieuwe gemengde bedrijf voor de sector perse nodig zijn om te overleven, waag ik te betwijfelen. Alleen voor de kippenslachterij heb je een grotere schaal nodig. [die is trouwens in vergelijking met andere kippenslachterijen maar klein, wat vraagtekens doet rijzen voor de levensvatbaarheid]. Als alleen bedrijven van deze omvang zouden kunnen overleven, zouden er in Nederland nog hoogstens 400 varkensbedrijven (nu 9700) en 80 (nu een kleine 3000) kippenbedrijven overblijven. Dat betekent dat meer dan 95% van de huidige varkens- en kippenbedrijven zou verdwijnen. Ik vind dat eerlijk gezegd een weinig opwekkend vooruitzicht; eerder een verarming dan een verrijking voor het platteland.
Ik vind bij dit soort projecten – trouwens niet alleen daar – dat de economie niet doorslaggevend moet zijn. De economie moet in dienst staan van de samenleving en niet omgekeerd. Daarom ga ik in op een paar andere aspecten. Over de planologische kant zal ik kort zijn. Ik verwacht niet dat ik, als ik weer eens een keer over het Pieterpad loop en in de verte een gebouw van 270 meter lang, 120 meter breed en 11 meter hoog zie staan, in juichen zal uitbarsten. Maar dat moet hier in de regio maar worden uitgevochten. Het verbaast me overigens wel dat een bedrijf met een energiecentrale, een slachterij en een paar forse kantoren, dus met duidelijk industriële trekken, een plaats krijgt in een landbouwontwikkelingsgebied. Toen ik een jaar of vijf geleden als Eerste-Kamerlid voor de reconstructiewet stemde, had ik die uitwerking in ieder geval niet in gedachten.
Landbouwontwikkelingsgebieden waren bedoeld voor verplaatsing van bedrijven van gevoelige plekken bij natuurgebieden, zodat die bedrijven nog wat kunnen groeien. Ik begrijp dat met dit project bestaande kippenbedrijven gesaneerd worden. In hoeverre er door dit project elders ook varkensbedrijven op minder gewenste plekken verdwijnen, kan ik niet beoordelen. Dat hangt onder meer af van de vraag of er gratis nieuwe varkensrechten worden verkregen. [in de discussie bleek dat dit inderdaad het geval is; voor dat gedeelte (50% van de uitbreiding van het varkensbedrijf?)is er dus geen sprake van enige sanering elders en voor de andere 50% hangt het er vanaf waar de rechten worden gekocht] In ieder geval schat ik dat je met de ruimte die nu voor het nieuwe gemengde bedrijf nodig is, zeker tien andere gewone bedrijven had kunnen verplaatsen. Dus je kunt je afvragen of dit project uit het oogpunt van benutting van schaarse ruimte – qua grondbeslag en qua milieuruimte - optimaal is.
Clustering van bedrijven heeft in het algemeen voordelen. Je krijgt dan minder transport met de daarbij behorende nadelen. In dit geval gaat dat vooral om minder mesttransport en minder transport van levende kippen, want die worden op het bedrijf geslacht. [Ik sluit niet uit dat ik het effect van het wegvallen van de mesttransporten van het huidige varkensbedrijf wat onderschat]. Of ook het transport van biggen vermindert, hangt af van de vraag waar de extra varkensrechten vandaan komen. Alleen voorzover die komen van gespecialiseerde fokbedrijven – dus niet van zgn. gesloten bedrijven - is er een voordeel, anders verandert er op dit punt niets. Tegenover deze vermindering van het transport staat dat er extra biomassa moet worden aangevoerd voor de co-vergisting. Hoe de balans uitvalt, weet ik niet; wat wel vast staat is dat het grootste deel van de eventuele voordelen elders worden behaald en dat de nadelen in dit gebied terecht komen. Je krijgt hier een concentratie van transportbewegingen, met alle nadelen van dien.
Ik vind de naam nieuw gemengd bedrijf uit het oogpunt van publiciteit slim gevonden; dat appelleert aan gevoelens in de samenleving. Toch hadden de vroegere gemengde bedrijven een wat ander karakter. Daar was altijd sprake van een grondgebonden bedrijfstak – meestal akkerbouw – plus veehouderij, rundvee, varkens of pluimvee. Een groot deel van het voer voor de dieren werd op het eigen bedrijf geteeld en de mest werd op het eigen bedrijf benut. Het nieuwe gemengde bedrijf is niet een combinatie van akkerbouw en veehouderij, maar meer een mengvorm van dierlijke productie en industrie. Het is prima om reststromen zoveel mogelijk te benutten, dat is een duidelijk voordeel van dit project, maar de suggestie uit de folder dat het om een gesloten bedrijf gaat zoals de oude gemengde bedrijven, zou ik niet voor mijn rekening willen nemen. Vrijwel alle grondstoffen, vooral veevoer, maar ook extra biomassa voor de vergisting, worden van elders aangevoerd, voor een deel zelfs van over de oceaan, en de mineralen worden niet op, maar buiten het bedrijf afgezet. Enigszins overdreven gezegd: de mineralen komen uit Brazilië en worden na een aantal bewerkingen in Duitsland afgezet. Op een wat hoger niveau is nog bepaald geen sprake van gesloten kringlopen, waar we naar toe zullen moeten; Dit bezwaar geldt overigens niet specifiek voor dit project, maar voor grote delen van de varkens- en pluimveehouderij. Waar het mij om gaat is dat het probleem van de mineralenstromen met dit project niet echt wordt opgelost.
Mijn laatste punt. Moet je, maatschappelijk gezien deze kant op? Ik herinner aan het pleidooi van de denkgroep-Wijffels van zes jaar geleden, die was ingesteld naar aanleiding van de mond- en klauwzeeruitbraak –[terzijde: de kans is klein, maar als op het nieuwe gemengde bedrijf varkens- of vogelpest zou uitbreken, moet u zich indenken wat u dan voor beelden te zien krijgt; hoeveel vrachtwagen met dode dieren komen er dan langs?]. Dat pleidooi van Wijffels ging in de richting van een meer natuurlijke, meer grondgebonden veehouderij en juist minder in de richting van een industriële veehouderij gericht op bulkproductie en lage prijzen. Zoals Wijffels het zelf samenvatte: varkens moeten kunnen wroeten, koeien kunnen grazen en kippen kunnen scharrelen. Ook het vorige kabinet Balkenende – Balkenende 3 geloof ik; je raakt bij die man de tel kwijt - zag als “perspectief een veehouderij waarin dieren hun natuurlijk gedrag kunnen vertonen” (brief TK 25-2-2004). Ik betwijfel of dit project dat ideaal, als ik het zo mag noemen, veel dichterbij brengt. Uitloop naar buiten is er in ieder geval niet bij, afgaande op de schetsen van de architect. Qua dierenwelzijn zal het allemaal wel voldoen aan de regels, misschien zelfs meer dan dat, maar de dieren worden nog meer een onderdeeltje van een industrieel proces. Dat zouden we naar mijn mening als samenleving niet moeten willen. Dieren moeten juist meer als dier worden behandeld. Wijffels legde sterk nadruk op de maatschappelijke acceptatie van de sector. De vorige landbouwminister Veerman had het daar ook regelmatig over. In een brief aan de Tweede Kamer (20-6-2003) schrijft hij dat veel burgers steeds negatiever aankijken tegen de huidige intensieve veehouderij en met name de wijze en de schaal waarop dieren opgroeien en worden gehouden. Ik vond deze opvatting goed onder woorden gebracht in het redactioneel commentaar van de Volkskrant (van 22 augustus 2007): ‘Varkens horen niet in een fabriek en fabrieken horen niet in het landschap’. Ik denk niet dat het nieuwe gemengde bedrijf met die opvatting in overeenstemming is.
Cees van Bruchem

Projecten & onderwerpen: 
Behoud de Parel