Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

In een opinieartikel schrijven enkele leden van Max 5 Oudeur, waaronder André Vollenberg, voorzitter van Behoud de Parel, over het kortste eind, waar burgers aan trekken als het gaat om de stankoverlast op het platteland. Hieronder hun artikel.

"We wonen met veel mensen in een land vol bedrijvigheid. Dat heeft gevolgen voor onze leefomgeving. Je woont bijvoorbeeld in de buurt van een snelweg of een industrieterrein. Dan ruik je soms dat er ergens iets mis is. Het is windstil en alles blijft hangen. Of de wind komt uit de verkeerde hoek. Als je op het platteland woont en je hebt intensieve veehouderij in je omgeving, dan komt de wind vrijwel altijd uit de verkeerde hoek. Want in de vee-regio’s in Brabant, Limburg en Gelderland zit het ramvol. En op het platteland gelden andere normen dan op een bedrijventerrein. De vee-industrie mag harder stinken. En niet zo’n beetje. Daardoor komt voor de meeste burgers op het platteland de wind altijd uit de verkeerde hoek. Ze zitten 24/7 in de stank.

Een andere kant op ruiken
“Tja .. als je kiest voor buiten gaan wonen, dan hoort dat erbij.” Maar de meeste burgers hebben hier niet voor gekozen. Ze zijn ooit eens op het platteland gaan wonen toen daar nog boerderijen stonden. Bedrijven waar het wel eens ooit landelijk kon ruiken. In de tijd dat in een stankcirkel rond een woonhuis geen stallen gebouwd mochten worden. Sindsdien is er geen burgerwoning bijgebouwd in het buitengebied. Maar doordat agrarische bedrijvigheid via de reconstructiewet voorrang kreeg op het platteland, werd alles anders. De vroeger circulaire boerderijen groeiden uit tot megastallen. Kleine stallen moesten plaats maken voor grote industriële complexen. De bewoners die er toen zaten hebben daar nooit iets in te kiezen gehad. Op de tekentafel van de beleidsmakers bestonden ze niet eens. Ze wonen er vaak nog steeds. Omringd door voetbalvelden vol met stallen. Duizenden dieren als buren: links, rechts, voor en achter. En de stank is er altijd. Het is een indringer die zich iedere keer meldt. Als je naar buiten gaat.  Als je thuis komt.  Of als je er ’s nachts van wakker wordt. En het ergste: je kunt er je niet voor afsluiten. Want je kunt niet de andere kant op ruiken.

Geurklachten zijn subjectief
Er wordt veel gemopperd over stank. Maar er worden relatief weinig klachten ingediend. De ervaring van de meeste klagers is, dat er met hun klacht meestal niets gebeurt. De overheid registreert de klacht. En daarmee is de kous dan vaak af. Want een klacht is subjectief, kan alleen met kostbare methoden geverifieerd worden niet met objectieve gegevens onderbouwd worden en is moeilijk te verifiëren. Aan de andere kant is de geur die een bedrijf uitstoot objectief. Althans geobjectiveerd. De overheid heeft in theorie berekend hoeveel geur er door X beesten in staltype Y met luchtwasser Z uitgestoten wordt. Deze ‘’geur-vanachter-het-bureau’’ is de emissie die vergund is aan een veebedrijf.

Botsing van beleving en regelgeving
Tussen de stank die de neus van de burger buitenshuis ervaart en de berekende geur die de overheid binnenshuis in de vergunning heeft staan, zit een spanningsveld. Daar botst de beleving met de regelgeving. Eerdere rapportages over luchtwassers die domweg niet geplaatst zijn, die niet of alleen doordeweeks aan staan of die gebrekkig functioneren, versterkten de burgers al in hun overtuiging dat hun neus het vaak wél bij rechte eind heeft. Recent zijn ze daarin gesteund door de uitkomsten van onderzoek door Wageningen Universiteit, waarin geconcludeerd wordt dat een bepaald type luchtwasser, de combiwasser, in de praktijk nog niet één derde of de helft van de prestatie levert die hij in theorie volgens de vergunning zou moeten leveren.

Eindelijk serieus genomen
En dan, na zo’n onderzoek, denk je dus als burger dat je klachten nu eindelijk wél serieus genomen zullen worden. Nu zal  er paal en perk gesteld worden aan de voortdurende stankoverlast. Maar de burger komt bedrogen uit: de vee-industrie mag gewoon de vergunde rekengeur blijven uitstoten. En stallen die al wel vergund zijn, maar nog niet gebouwd zijn, mogen toch gewoon neergezet worden. En de burger, tja … , inderdaad, die zit dus nu écht in de stank. Maar dat was eerder ook al zo? Daar klaagden ze immers altijd al over? Toch?

Machtige vee-lobby
Er verandert dus niets aan de deken van stank die voortdurend over het platteland hangt. Er zijn immers geen alternatieve technieken die wél werken. Je zou in zo’n situatie ook minder dieren kunnen toestaan, om daarmee de stank te verminderen. Maar dat is in dit kabinet natuurlijk geen optie. De papieren wekelijkheid wordt door de staatsecretaris van I&W echter wél gecorrigeerd. Want de machtige vee-lobby wil dringend antwoord op de vraag wat er nu nog van de hun toegezegde uitbreidingsrechten over blijft. Dus er wordt over en weer druk gerekend. En in goed overleg wordt de emissiefactor van die rammelende luchtwassers aangepast. De boeren weten gelukkig weer waar ze aan toe zijn.

Opnieuw aan het kortste eind
En de burgers ook. Zij trekken opnieuw aan het kortste eind. En het is veel korter dan de meesten beseffen. Want met de aanpassing van de emissiefactor komen die burgers, die nu in een formeel erkende overbelaste situatie zitten, van de wal in de sloot. Immers: veehouderijbedrijven met zo’n lekke luchtwasser blijken nu, juist doordat de emissiefactor veranderd is, een veel grotere emissieruimte te hebben gekregen. Hun vervuilingsrecht is zomaar vergroot. En dan is er daarna niet zo heel veel boerenslimmigheid voor nodig om een beroep te doen op het boerenkunstje dat bekend staat als de 50/50-regeling. Deze regeling komt er op neer dat, wanneer een bedrijf iets doet aan de overbelasting met geur, de helft daarvan gebruikt mag worden voor een nieuwe uitbreiding. En door een dergelijke Kafka-achtige regeling krijgen veebedrijven in Nederland, dank zij een luchtwasser die het maar half doet, nu uitbreidingsruimte cadeau.

Schadevergoeding voor burger
En de buurman in de burgerwoning beseft inmiddels dat hij, áls hij zijn huis nog ooit wil verkopen, nu overgeleverd is aan zijn buurman-boer. Want als je een gewone koper warm wilt maken voor zo’n met odeur-eenheden beladen woning-met-nog-meer-stallen-in-het-vooruitzicht, dan moet er onderhand geld bij. Maar misschien moet dat niet uitgesloten worden. Want er is een klein lichtpuntje: de rechtbank in Gelderland heeft onlangs een veehouder aansprakelijk gesteld voor de belasting van zijn buren met stank boven de wettelijke norm uit de Wet geurhinder en veehouderij. En dat hij daarvoor wel een vergunning had, deed niets af aan zijn aansprakelijkheid. Hij wist dat hij overlast veroorzaakte.

Boerenverstand in Tweede Kamer
Er zijn ettelijke omwonenden die nu opnieuw aan het kortste eind dreigen te trekken. Zij zouden echter ook de omliggende veehouders aansprakelijk kunnen stellen voor de overlast. Maar het is simpeler, als er nu met een klein spoedwetje een streep gehaald wordt door deze 50/50 boerenklucht. En als bij de behandeling daarvan ook het boerenverstand in onze Tweede kamer de overhand krijgt, komt men vast tot de slotsom dat waar technologie en regelgeving structureel tekort schieten, er maar één oplossing is die dit probleem bij de bron aanpakt: minder beesten!
 Gert van Dooren, Jinke Hesterman, André Vollenberg, Geert Verstegen

Projecten & onderwerpen: 
Behoud de Parel