Behoud de Parel op Facebook.

U bent hier

In de open ruimte in Nederland worden nieuwe bedrijventerreinen aangelegd, terwijl bestaande terreinen verpauperen. Niemand lijkt er iets aan te doen. Concurrerende gemeenten houden elkaar vast in een frustrerende omklemming. Volgens Jacques van Dinteren is een sterkere provinciale regie nodig. En er moet veel beter naar ondernemers worden geluisterd.In de open ruimte in Nederland worden nieuwe bedrijventerreinen aangelegd, terwijl bestaande terreinen verpauperen. Niemand lijkt er iets aan te doen. Concurrerende gemeenten houden elkaar vast in een frustrerende omklemming. Volgens Jacques van Dinteren is een sterkere provinciale regie nodig. En er moet veel beter naar ondernemers worden geluisterd.

Bijna manshoog staat het onkruid op, naast en voor de entree van het gebouw. Een brandnetelbos overwoekert een vervaald en halfvergaan bord, waarop nog net de tekst leesbaar is: Te huur. Achter de ramen gapen lege ruimtes en gangen. Daar heeft zich zo te zien al maanden niemand meer vertoond. Zomaar een leegstaand bedrijfspand op bedrijventerrein Lage Weide te Utrecht. Centraal gelegen, dichtbij de snelweg A2, onmiddellijk beschikbaar. Maar kennelijk heeft niemand belangstelling voor deze royale hoeveelheid vierkante meters. Hemelsbreed een paar honderd meter verderop, aan de andere kant van de snelweg, in nieuwbouwlocatie Leidsche Rijn, is de afgelopen jaren De Wetering verrezen: een nieuw en succesvol bedrijventerrein. Hier staat volgens de gemeentelijke website, de ruimtelijke kwaliteit centraal: ‘Dit is terug te zien in de vormgeving en inrichting van de gebouwde omgeving, de aandacht voor de architectuur en de openbare ruimte. Met parkmanagement wordt getracht de kwaliteit van het gebied op een blijvend hoog niveau te houden.’

Ziedaar het probleem van de Nederlandse bedrijventerreinen in een notendop. Terwijl terreinen uit de jaren zeventig en tachtig verpauperen, verrijzen in de steeds schaarsere groene ruimte, tot ergernis van velen, nieuwe terreinen – waar de ruimtelijke kwaliteit overigens lang niet altijd centraal staat. In Nederland is het grondgebruik van bedrijventerreinen tussen 1988 en 2006 zelfs verdubbeld. En dat terwijl de herstructurering van oude terreinen slechts moeilijk van de grond komt.

Zo’n vraagstuk moet je integraal en multidisciplinair benaderen, anders los je het niet op. Ik krijg er echt een kick van als het lukt.Een van degenen die zich hieraan ergeren, is Jacques van Dinteren. Hij is productmanager van de adviesgroep UrbanSolutions (gebieds- en locatieontwikkeling) bij advies- en ingenieursbureau Royal Haskoning in Nijmegen. Op 1 september 2007 werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar aan de faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Daar richt hij zich op de planning, de ontwikkeling en het management van werklocaties, zoals bedrijventerreinen en kantoorlocaties, stadscentra en stationsomgevingen.

Op een filmpje dat de Rijksuniversiteit Groningen ter gelegenheid van zijn benoeming maakte (nu ook op YouTube), zien we Van Dinteren terwijl hij een bezoek brengt aan een doorsnee Nederlands bedrijventerrein. Er is van alles mis mee, zegt hij, terwijl hij er in zijn auto doorheen rijdt. Veel bedrijventerreinen zijn verouderd en lelijk. Ze worden slecht beheerd en zijn moeilijk bereikbaar per openbaar vervoer. Als het maar even kan, verhuizen bedrijven naar een nieuw terrein, dat hun maar al te graag door gretige, met elkaar concurrerende gemeenten wordt aangeboden. Voor revitalisering van oude terreinen is geld noch belangstelling.

De laatste tijd staat dit probleem gelukkig volop in de belangstelling, zegt Van Dinteren in zijn kantoor in Nijmegen. ‘Lange tijd was dat niet zo. Het werd niet belangrijk gevonden hoe die terreinen eruit zagen; je kwam er toch alleen maar om te werken. In de tweede helft van de jaren tachtig begon dat te veranderen. En de laatste jaren realiseren we ons dat we zo niet kunnen doorgaan.’ De Taskforce (Her)structurering Bedrijventerreinen, onder leiding van Peter Noordanus, die in september 2008 zijn eindrapport uitbracht, is de uitdrukking van de toegenomen (politieke) aandacht voor dit onderwerp. Ook de benoeming van Van Dinteren in Groningen is een signaal.

Jacques van Dinteren (1952) studeerde sociale geografie aan de Universiteit van Nijmegen. Hij promoveerde in 1989 op een proefschrift over de ruimtelijke ontwikkeling en economische betekenis van de kantorensector in middelgrote steden. Na een aantal jaren als wetenschappelijk medewerker aan de universiteit van Nijmegen werkte hij als adviseur en manager bij verschillende adviesbureaus (Goudappel Coffeng, Kolpron Consultants en Buck Consultants). Nu is hij productmanager UrbanSolutions bij Royal Haskoning in Nijmegen.

Ruimtelijke ontwikkeling, en dan met name integrale gebiedsontwikkeling, is zijn fascinatie. Daarbij hoeven we niet alleen aan grootschalige woningbouwprojecten te denken, zegt hij. Ook een bedrijventerrein kan als een gebiedsontwikkelingsproject worden benaderd. ‘Onlangs was ik betrokken bij de ontwikkeling van een bedrijventerrein in Sliedrecht van 2 hectare, gelegen aan het water. Een complexe opgave die we tot een goed einde hebben weten te brengen door maar liefst twaalf disciplines in te zetten, van stedenbouwkunde tot milieu, van verkeerskunde tot grondexploitatiekennis. Zo’n vraagstuk moet je integraal en multidisciplinair benaderen, anders los je het niet op. Ik krijg er echt een kick van als het lukt.’

In zijn hoedanigheid van hoogleraar bekijkt Van Dinteren het fenomeen bedrijventerrein van een grotere afstand. Zijn vondsten en bevindingen legde hij vast in zijn oratie (uitgesproken op 24 juni 2008), waarin hij in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk maakt dat de problemen rond bedrijventerreinen nu zo groot zijn geworden, dat het beleid daarover niet meer aan gemeenten kan worden overgelaten. Strikte aansturing door de provincies en desnoods het Rijk is nodig, vindt hij. Ook al gaat dat tegen decentralisatietendensen in.

Als je door je oogharen naar Nederland kijkt, zie je juist dat het aan bestuurlijk lef ontbreekt. Waar komt die wildgroei van bedrijventerreinen anders vandaan? ‘Provincies moeten véél meer op de voorgrond treden,’ licht Van Dinteren toe. ‘Zij moeten de regionale sturing aanbrengen die zo pijnlijk ontbreekt. Gemeenten beconcurreren elkaar nu om bedrijven te trekken op wéér een nieuw bedrijventerrein. Maar ik betwijfel soms of gemeentebestuurders eigenlijk wel snappen hoe het werkt. Bedrijven denken niet lokaal, maar regionaal. Ze willen in een bepaalde regio gevestigd zijn. Of dat in plaats A is of in plaats B, enkele kilometers verderop, maakt ze niet uit.’ Volgens Van Dinteren maken gemeenten een potje van hun grondbeleid. Ze vragen geen reële (lees: veel te lage) prijzen, omdat ze ten onrechte denken dat de grondprijs voor ondernemers een cruciale vestigingsfactor is.

Hij wil de gemeenten overigens niet monddood maken. Ze kunnen heus hun rol blijven spelen. ‘Zij zijn en blijven uiteindelijk verantwoordelijk voor de bedrijventerreinen. Maar er moet hoognodig meer regie komen.’ Hoe dan? Hij noemt een voorbeeld uit eigen ervaring: de provincie Limburg. ‘Daar heb ik gedurende een jaar met alle regio’s gepraat over de bedrijventerreinen. We stelden vast dat de huidige typologieën niet meer werken. Tegelijkertijd liet onderzoek zien dat ondernemers de ruimtelijke kwaliteit van het terrein vaak belangrijker vinden dan wordt gedacht. Zo kwamen we tot drie kwaliteitsniveaus. In Limburg zijn bovendien duidelijke afspraken gemaakt over wat wel en niet mag. Zo komen er daar géén nieuwe bedrijventerreinen meer bij in het landelijk gebied.’

Is dat gelukt? Binnenkort wordt in Limburg de balans opgemaakt. Maar wat er ook van terecht is gekomen, de stap naar meer provinciale regie is een zevenmijlspas in de goede richting, vindt Van Dinteren. ‘Dat dit kon, kwam ook omdat een bevlogen provinciebestuurder zich ermee bezighield, gesteund door een uiterst betrokken ambtenaar. Het hangt dus sterk van personen af.’ Bedrijventerreinen zijn politiek niet sexy, erkent hij. ‘Wonen, gezondheidszorg, veiligheid en voorzieningen, dat scoort bij de kiezers beter. Maar de economie is de onderlegger van alles. En op een bedrijventerrein wordt wel het geld verdiend. Bovendien is de verrommeling van de ruimte tegenwoordig wél een issue, ook politiek.’

Daarop wijst ook de toenemende maatschappelijke discussie. In een opiniestuk in De Volkskrant van 21 augustus 2008 namen de planoloog Dries Drogendijk en een aantal andere auteurs stelling tegen de ideeën van Van Dinteren. Ze vinden dat de gemeenten juist wél aan zet zijn bij de herstructurering van oude bedrijventerreinen. De oplossing, vinden zij, moet niet worden gezocht in centralisatie en landelijke financiële maatregelen. Citaat: ‘De praktijk bewijst dat lokaal initiatief en bestuurlijk lef om de vicieuze cirkel te doorbreken, de sleutel tot succes zijn. Deels ontstaat dit vanzelf als door ruimtegebrek het water aan de lippen staat. Deels kunnen lokale bestuurders geholpen worden door het wegnemen van belemmeringen voor lokale samenwerking en het doorprikken van hardnekkige knelpunten.’

‘Kletskoek,’ reageert Van Dinteren. ‘Als je door je oogharen naar Nederland kijkt, zie je juist dat het aan bestuurlijk lef ontbreekt. Waar komt die wildgroei van bedrijventerreinen anders vandaan? Goed, bestuurders moeten de kans krijgen moed te tonen. Maar niet eeuwig. Laten ze dat lef niet zien, dan is ingrijpen vereist.’ En als ook de provincies niet doen wat ze eigenlijk zouden moeten doen? Dan zou er in het uiterste geval een Structuurvisie Bedrijventerreinen moeten komen, betoogde Van Dinteren in zijn oratie. Waarmee hij bedoelt: het Rijk moet optreden, bijvoorbeeld via dwingende convenanten. Hiermee schaart Van Dinteren zich in de groeiende rij van auteurs die aandringen op meer ruimtelijke regie van de provincies en het Rijk, zoals bijvoorbeeld Habiforum-voorzitter Carel de Reus in zijn column op deze site. Klik hier voor de column van De Reus.

De hoogleraar ziet overigens wel bemoedigende signalen. De Taskforce (Her)structurering Bedrijventerreinen adviseerde een tweesporenbeleid: economische stadsvernieuwing op korte termijn aan de ene kant, verzakelijking van de bedrijfsterreinenmarkt op de lange termijn aan de andere kant. Dat is een stap in de goede richting, al heeft Van Dinteren kanttekeningen bij het eindrapport (‘Kansen voor kwaliteit’) van Peter Noordanus c.s., met name wat betreft de financiële onderbouwing. ‘Noordanus stelde voor de grondprijs met 10 procent te verhogen. Dat vind ik wat zuinig. Ik had graag meer ambitie gezien.’ Op dit moment werkt de commissie-Jorritsma de conclusies van Noordanus verder uit. Het is afwachten wat dat gaat opleveren. Maar los van rapporten, onderzoeken en nota’s zijn er al voorzichtige stappen in de goede richting. In de stadsregio Groningen-Assen bijvoorbeeld werken gemeenten sinds kort samen bij de toewijzing van bedrijventerreinlocaties en de vaststelling van (hogere) grondprijzen. ‘Precies zoals het moet,’ zegt Van Dinteren.

Bij de herstructurering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe terreinen (waaraan tot 2020 behoefte is, zo laten prognoses zien) gaat het overigens niet alleen om regie. Het gaat ook om luisteren naar de markt. Van Dinteren vindt dat bedrijventerreinen veel meer zouden moeten worden ontwikkeld zoals woonwijken: gericht op doelgroepen die een bepaalde kwaliteit vragen, op basis van een goed masterplan, en met ruimte voor de inbreng van private partijen. ‘Het gaat om meer dan alleen de ontsluiting en de openbare ruimte,’ zegt hij. ‘Ondernemers hebben een probleem met hun bedrijfsomgeving. Dáárom willen ze verhuizen. Een revitaliseringsproject moet dus bij die ondernemers beginnen.’

Het is een kwestie van tijd en geduld, en af en toe duwen in de goede richting, zegt hij. ‘Soms moet je het moment gewoon afwachten. Ik was ooit betrokken bij plannen voor herstructurering van het verouderde bedrijventerrein Winkelsteeg in Nijmegen. Een eerste idee uit 2001 om het terrein om te vormen tot een verzamelplaats van innovatieve en technologische bedrijvigheid, liep op niets uit. De tijd was er niet rijp voor, al wilden de ondernemers wel. Maar toen zes jaar later wethouder Hannie Kunst aantrad, ging ze er enthousiast met het idee – de Novio Tech Campus –vandoor. Het zit ‘m in personen. En in tijd. Je kunt dus niet altijd het potje winnen. Maar als adviseur moet je wel altijd het maximum aan overtuigingskracht inzetten.’

Noot van de redactie: Van Dinteren is lovend over de aanpak van de provincie Limburg. Maar hier vergist Van Dinteren zich toch schromelijk. Of hij heeft zich in de luren laten leggen door die provincie. Trade Port Noord is echt een nieuw industrieterreinin en komt toch heus in het buitengebied te liggen. En ook het Floriadeterrein - nu nog open landschap - wordt straks een bedrijventerrein....

Behoud de Parel